Toen je klein was, hebben je ouders je ongetwijfeld aangeleerd om voornamelijk je achterrem te gebruiken, zodat je niet over de kop zou gaan. Fout!
Voor een kind dat niet heel snel fietst en niet veel weegt is het logisch dat de achterrem voldoende is om te vertragen, maar die vlieger gaat niet op voor een volwassene.
Net zoals bij een motorfiets moet je vooral je voorrem gebruiken. Vaak spreekt men van een verdeling van het remvermogen van 70 % op de voorrem en 30 % op de achterrem. Dat heeft alles te maken met de gewichtverplaatsing. Wanneer je remt, verschuift het gewicht van je fiets en van jezelf naar voren. Daardoor wordt je voorwiel sterker belast en de band wordt wat ingeduwd, waardoor je een groter contactoppervlak krijgt. Zo kan je voorwiel de remkracht beter opvangen.
Je achterwiel daarentegen wordt ontlast en kan snel blokkeren wanneer je hard remt. En een wiel blokkeren is allesbehalve aan te raden!
Daarom zijn motorfietsen doorgaans uitgerust met twee grote remschijven op het voorwiel en slechts één, veel kleinere remschijf op het achterwiel. Hetzelfde geldt voor wagens, die achteraan vaak grotere remschijven hebben dan achteraan. Dikwijls hebben ze zelfs trommelremmen achteraan, die heel wat minder krachtig zijn.
Op een droge ondergrond en als je in een rechte lijn fietst, moet je je alvast deze regel inprenten: 70 % vooraan en 30 % achteraan remmen.
Aangezien je gewicht naar voren verschuift, zal je voorwiel minder snel blokkeren. Als je weet hoe je de remkracht moet doseren, is het dus veel moeilijker om een voorwiel te laten blokkeren dan een achterwiel.