Voorbeelden van opdrachten bij ponygames
De slalom: Een ruiter begint aan de startlijn met een estafettestok. Na het startschot moet hij zo snel mogelijk rond vijf paaltjes (in één rechte lijn) slalommen, rond het vijfde paaltje draaien en slalommend weer terugkeren. Hij geeft de stok vervolgens door aan de volgende ruiter. Alle ruiters leggen hetzelfde parcours af. Wie een fout maakt, wordt bestraft: ruiters die een paaltje missen, moeten rechtsomkeer maken en opnieuw beginnen met slalommen op de plaats waar ze de fout hebben begaan. Als er een paaltje valt, dan moet de ruiter dat eerst terugzetten voor hij mag verdergaan.
De vijf vlaggetjes: De eerste ruiter vertrekt met een vlaggetje in de hand en plaatst het in een lege pion die 2,70 meter achter de achterlijn staat. Op de terugweg pakt hij één van de vier vlaggetjes uit de pion op de middenlijn en geeft hij het door aan de 2de ruiter. Zo gaat het door tot alle ruiters aan de beurt zijn geweest. Net zoals in het vorige spel moeten ook hier fouten rechtgezet worden. Soms moet een ruiter zelfs afstijgen.
De bal en de pion: Bij dit spel moet een balletje op een pion geplaatst worden. Ruiters 1 en 3 beginnen achter de startlijn, de twee andere spelers beginnen aan de andere kant van het veld, achter de achterlijn. Na het startsein moet ruiter 1 zijn balletje zo snel mogelijk op de eerste pion plaatsen, om vervolgens het balletje mee te nemen dat op de volgende pion ligt en het aan ruiter 2 aan de andere kant van het terrein door te geven. Dan is het de beurt aan de volgende speler, die hetzelfde doet, maar dan in omgekeerde richting. Zo gaat het door tot ook ruiters 3 en 4 aan de beurt zijn geweest. Als de bal van de pion valt of de pion valt om, dan moet de ruiter alles terugzetten, zelfs als hij daarvoor moet afstijgen.